1e stage dag heb ik een kennismakingsspel gedaan.
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische eisen
·
|
DA
|
ADI
| ||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide oefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
KENNISMAKING
Ik vraag aan de kinderen of ze allemaal in een kring willen gaan zitten. Ik ga in het midden van de kring staan.
Ik zeg mijn naam en iets over mezelf.
Bijvoorbeeld: Ik ben Christa en ik heb blond haar.
Iedereen die blond haar heeft in de kring moet een andere plek zoeken. MAAR, ik ga ondertussen ook opzoek naar een plek om te zitten. De persoon die overblijft (dus die geen plaats heeft kunnen bemachtigen) moet nu in het midden staan en zijn/haar naam zeggen en iets over zichzelf. Zo leer ik de namen kennen.
Daarna doen we nog een namen rondje zodat ik echt alle namen goed onthoud.
|
Oefenen met improviseren:
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische eisen
·
|
DA
|
ADI
| ||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide oefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Alle kinderen zitten langs de kant (op een rij) in het lege lokaal. Ik zet twee stoelen in het midden van het lokaal.
2 kinderen moeten hierop gaan zitten, ik vraag wie er durft.
Als 2 leerlingen zitten gaan we een plaats bedenken waar het verhaal zich afspeelt.
Als ze dat hebben gedaan bedenken we de personages van de 2 leerlingen op de stoelen.
Het is de bedoeling dat de 2 leerlingen die op de stoelen zitten in het midden van het lokaal beginnen te improviseren met een toneelstukje. Als iemand uit de rij langs de kant een invulling heeft op het toneelstukje komt hij of zij naar voren en komt hiermee in het toneelstukje. 1 van de 2 leerlingen die al van het begin op de stoel zat, moet er nu vanaf en aan de andere kant van de klas zitten. Zo gaat het iedere keer verder, tot iedereen aan de overkant is.
Alleen de kinderen op de stoelen mogen praten, de rest is stil.
Er wordt niemand uitgelachen.
|
In mijn stageweek mocht ik even snel nog een half uurtje drama geven omdat de kinderen dat zo leuk vonden dus toen moest ik snel wat leuks verzinnen. Ik bedacht me toen dat ze erg bezig waren met de middelbare school waar ze heen zouden gaan dus hier heb ik wat mee gedaan. Ik had groepjes gemaakt en de kinderen moesten een toneelstukje verzinnen over hun eerste dag op de middelbare school. Er kwamen hele leuke resultaten uit! Wat een acteertalent, super leuk om te zien! :)
Pief-Paf spel:
Lesvoorbereiding
Naam
|
Christa Kluifhooft
|
Groep
|
1j
|
Stagebegeleider/
coach |
Inge
|
Stageschool
|
Kon. Beatrixschool
|
Groep
|
8
|
Mentor
|
Anke
|
Activiteit
|
Drama
|
Datum
|
28 oktober 2011
|
Leerpunten student
|
1. spel uitleggen in de vorm van praatje, plaatje, daadje.
|
2. Veiligheid voor de kinderen creëren door publiek stil te houden, niet uitlachen en applaus.
|
3.
|
Verantwoording (waarom ga je dit doen)
Beginsituatie
Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de werkvorm, …
|
De kinderen hebben al wel eens drama gedaan maar doen dit niet vaak dus het kan zo zijn dat ze het heel eng vinden om voor de klas hun emoties te tonen.
|
Doelstellingen
Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben?
Formuleer doelen die concreet, meetbaar, zichtbaar, haalbaar zijn.
|
Ze moeten emotie durven te tonen en op elkaar kunnen inspelen.
|
Evaluatie
Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
|
Mijn doelen zijn behaald als de spelletjes goed gelukt zijn. Ik doe er 2 (misschien 3 met ze).
|
Werkwijze en middelen (waarmee ga je dit doen)
Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
|
Ik leg de spellen aan de kinderen uit door middel van plaatje,praatje, daadje. Ik doe het dan ook voor.
De leerlingen doen de spellen, ik doe met ze mee.
Ik gebruik een vel papier om emoties op te schrijven die ze moeten kunnen uitbeelden.
De leerlingen moeten alleen hun fantasie gebruiken.
| ||
Leeractiviteiten
Wat doen de leerlingen?
| |||
Instructie-middelen
Welke middelen gebruik jij?
| |||
Leermiddelen
Welke middelen gebruiken de leerlingen?
|
Organisatie (Aan welke praktische zaken moet je denken bij de uitvoering; maak eventueel een schets van de ruimte)
Vooraf
Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
|
We gaan naar een leeg lokaal. Daar staan een paar stoelen die we misschien gebruiken. Verder is er geen materiaal nodig.
N.V.T.
Ik vertel de kinderen dat we onder het emotie spel stil moeten zijn als iemand iets uitbeeld. Er wordt niet uitgelachen en na afloop applaudisseren we.
|
Tijdens
Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
| |
Na afloop
Bereid een rustige lesovergang voor. Wie ruimt wat op? Waar en hoe moeten leerlingen gaan zitten?
|
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische eisen
·
|
DA
|
ADI
| ||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide oefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Inleiding
Kern
(Afsluiting)
|
20 min.
20 min.
5 min.
|
We gaan beginnen met een kring spel. 1 iemand staat in het midden, de rest in een kring eromheen. De persoon in het midden wijst naar iemand uit de kring en zegt zijn/haar naam. Diegene moet bukken en roept ‘mis!’ De persoon links en de persoon rechts ervan wijzen naar de persoon die bukt en zeggen paf. Als iemand het fout doet, moet diegene in de kring staan. Als het duidelijk is wie je aanwijst zeggen we niet de naam maar dan zeggen we pief! Degene naar wie gewezen wordt bukt weer en roept mis, de linker en rechter persoon naast hem/haar roepen weer paf. Als je te laat bukt en de personen naast jou hebben al paf gezegd, ben je af en moet je in het midden staan.
Ik vraag aan de kinderen wat voor verschillende emoties er allemaal zijn (huilen, boos, blij etc.) Deze emoties schrijf ik op papier. De kinderen moeten 1 voor 1 iets over zichzelf vertellen in een van die emoties. De rest raad welke emotie dat dan was.
Ik roep een emotie en de kinderen moeten deze uitbeelden, daarna gaan we weer naar de klas.
|
Drama les met het geschiedenis-schilderij:

Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische eisen
· BVV
|
DA
|
ADI
| ||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide oefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Ik laat het schilderij op het digibord aan de kinderen zien.
Ze moeten beschrijven wat ze zien.
De kinderen moeten nu emoties opnoemen. (tegenovergestelde)
De kinderen moeten in tweetallen 2 personen van het schilderij uitkiezen en hierbij een toneelstukje verzinnen(allebei 2 zinnen in een bepaalde emotie). *
Ze kiezen een tegenovergestelde emotie. Dus de 1 is heel blij en de andere is verdrietig.
Ik spreek met de kinderen af dat het publiek stil moet zijn,
Er wordt niemand uit gelachen en na het eind krijgt iedereen een applaus!
Na de toneelstukjes bespreken we iedere keer wat er goed aan was om de kinderen zelfvertrouwen te geven.
* Als voorbereiding thuis allemaal blaadjes kopiëren waar de kinderen hun tekst op kunnen schrijven en welke emotie ze hebben gekozen, deze deel ik uit als ze aan de slag gaan.
|
Reflectie/feedback mentor (schilderij-les):
Lesbegeleiding
Naam
|
Christa
|
Groep
|
1j
|
Stagebegeleider/
coach |
Inge
|
Stageschool
|
Kon. Beatrix
|
Groep
|
8
|
Mentor
|
Anke
|
Activiteit
|
Drama
|
Datum
|
29 Nov 2011
|
Leerpunten student
|
1.
|
2.
|
3.
|
Observaties
|
Feedback
| |
Lesuitvoering
Wat doet de student waardoor gewenst gedrag / resultaat ontstaat?
Waar blijven kansen onbenut?
Welke handelingen leiden tot ongewenst resultaat?
|
Drama:
lln blijven naar de plaat kijken. Lokt uit tot reacties. Je geeft de opdracht. Lln gaan aan de slag,
Filip.J.: ‘Dit is een leuke opdracht!’
Toneelstukjes met emoties
|
Opdracht vraagt om aandacht en reactie. Leerlingen zijn enthousiast.
Emoties worden benoemd.
|
Voorbereiding
- beginsituatie
- doelstellingen
- evaluatie
- middelen
- organisatie
- gekozen lesmodel
- lesopbouw
|
Conclusies
| ||
Feedback op leerpunten student
|
1.
| |
2.
| ||
3.
| ||
Leerpunten
- volgende keer
- komende tijd
|
Ik vind het echt super leuk om drama te geven, al helemaal in groep 8. De kinderen vinden het helemaal geweldig en je kunt echt veel leuke dingen met ze doen. Ze gaan er helemaal in op en doen ook echt hun best.
Ik heb zelf ook veel geleerd van de lessen die ik heb gegeven omdat het bij drama wel lastig is om goede orde te houden. Vooral omdat de kinderen snel druk worden omdat ze zo enthousiast zijn. Maar ik heb geprobeerd om te zorgen dat enthousiasme zoveel mogelijk te verwerken in de opdracht. Soms moest ik wel strenge regels toepassen (Als je er iedere keer doorheen praat kom je niet meer aan de beurt.) De kinderen deden super goed mee wat tot veel leuke resultaten heeft geleid!
lesvoorbereiding kinderboederij:
Lesvoorbereiding
Naam
|
Christa Kluifhooft
|
Groep
|
1j
|
ICO
(Stagebegeleider) |
Inge
|
Praktijkschool
|
Kon. Beatrixschool
|
Groep
|
1,2
|
Mentor
|
Yvonne
|
Activiteit
|
Drama
|
Datum
|
22-03-‘12
|
Leerpunten student
|
1. rust bewaren onder het uitleggen
|
2. Niet te hard stemgebruik
|
3.
|
Verantwoording (waarom ga je dit doen)
Beginsituatie
Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de werkvorm, …
|
De meeste kinderen uit een klas weten wel een beetje welke dieren er op een boerderij zijn te vinden (GEEN DIERENTUIN).
|
Doelstellingen
Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben? Formuleer je doelen SMART.
|
- De kinderen beelden een verhaal uit dat door de leerkracht verteld wordt, met elk hun eigen rol.
- De kinderen begrijpen het verhaal.
|
Evaluatie
Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
|
Als het de kinderen lukt om uit te beelden wat er bij hun rol wordt verteld.
En als de kinderen bij de afsluiting nog weten wat de rollen deden (het verhaal na kunnen vertellen).
|
Werkwijze en middelen (hoe en waarmee ga je dit doen)
Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
|
Ik let goed op of de kinderen het begrijpen en mee kunnen doen, als ze dit moeilijk vinden kan ik helpen door een beetje mee te spelen.
De leerlingen luisteren naar het verhaal en als hun rol naar voren komt in het verhaal moeten ze goed luisteren naar wat ze moeten uitbeelden.
Bij mijn verhaal gebruik ik plaatjes (van de bijbehorende rollen) zodat het kind niet alleen kan horen dat hij aan de beurt is, maar ook aan het plaatje kan onthouden dat hij aan de beurt is.
De leerlingen gebruiken geen materialen
| ||
Leeractiviteiten
Wat doen de leerlingen?
| |||
Instructie-middelen
Welke middelen gebruik jij?
| |||
Leermiddelen
Welke middelen gebruiken de leerlingen?
|
Organisatie (Aan welke praktische zaken moet je denken bij de uitvoering; maak eventueel een schets van de ruimte)
Vooraf
Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
|
De plaatjes van de rollen moeten klaar liggen.
Als het wat drukker wordt, even stoppen en wachten tot het stil is. Daarna weer verder met de les.
Na afloop gaat iedereen weer op zijn eigen plaats zitten.
|
Tijdens
Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
| |
Na afloop
Zorg een rustige overgang naar de volgende les. Wie ruimt wat op? Waar moeten leerlingen gaan zitten?
|
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische eisen
· BVV
Betekenis geven - De leerlingen moeten nadenken over boerderij dieren die ze zelf misschien wel eens in het echt hebben gezien.Vaardigheden – leren van vaardigheden van vertelpantomime. De kinderen leren om het verhaal uit te beelden met hun lichaam. Er worden verder geen voorwerpen gebruikt, dus hiervoor moeten zij hun fantasie laten spreken. Vormgeven – Alle boerderij dieren eerst laten noemen en er vorm aan te geven door deze dieren na te doen in bewegingen en geluiden. |
DA
|
ADI
| ||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide inoefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Introductie
W-up 1
Kern
Afsluiting
|
2 min
5 min.
15-30 min.
5 min.
|
Ik ga met de kinderen in een kring of op banken(speellokaal?) zitten. Ik vertel dat ik straks een verhaal ga vertellen over de kinderboerderij. Maar dat is niet zomaar een verhaal, we moeten net doen alsof we ECHT op de kinderboerderij zijn!
Maar eerst gaan we ons even opwarmen voor deze drama les! Ik vraag eerst aan de kinderen welke dieren er op de kinderboerderij wonen. En welk geluid maken deze dieren dan en welke bewegingen? (eten, slapen, lopen). Als de kinderen al wat dieren hebben opgenoemd kiezen we 3 dieren uit die ze goed na kunnen doen (nog even de bewegingen en geluiden herhalen.) Het is de bedoeling dat de kinderen individu door de klas (speellokaal?) gaan lopen en als ik een van de dieren noem (een varken) moeten ze deze nadoen. Iedere keer noem ik een van de drie dieren die we hebben uitgekozen.
Klaar met opwarmen! Nu gaan we echt beginnen. Ik ga een verhaal vertellen over een boer op de kinderboerderij. In dit verhaal is er een boer, een hond, een poes, een varken en een koe. Bij ieder karakter heb ik een bijbehorend plaatje. We spreken eerst af welke kinderen de boer willen zijn, wie de poes willen zijn etc. De kinderen kunnen horen (en zien door het plaatje wat ik omhoog houd) wanneer ze aan de beurt zijn. Als ik zeg: Dag boer! Begint de rol van de Boer. Als ik afscheid neem van de boer, moeten de kinderen die de boer spelen weer gaan zitten. Ik vertel in het verhaal precies wat de karakters doen. Dit moeten de kinderen uitbeelden, ze mogen zelf weten hoe zij dit doen. (misschien lukt het niet iedereen om mee te doen maar kijken is ook erg leuk).
Het verhaal:
Dag boer!
De boer duwt een kruiwagen met stenen. De kruiwagen is erg zwaar. Daarom moet hij heel hard duwen. De boer wordt moe van het duwen. Hij gaat even op een bank zitten om uit te rusten. Hij is zo moe, dat hij in slaap valt.
Slaap lekker boer!
Dag poes!
De poes is erg lui. Ze slaapt in de zon. Zullen we haar roepen? “Poes, poes!” De poes knippert met haar ogen. Ze rekt haar voorpoten uit en dan haar achterpoten. Ze gaapt en loopt naar haar schoteltje melk. Ze likt van de melk. Mmm, lekker! Dan gaat ze lekker liggen op een warm plekje in de zon en doet haar ogen dicht. Ze slaapt alweer.
Welterusten, luie poes!
Dag koe!
Terwijl de boer slaapt op de bank en de poes in de zon, loopt de koe in de wei. Ze heeft honger. Ze eet veel gras. Nu heeft de koe geen honger meer, maar er zitten vliegen op haar kop. Dat vindt ze niet leuk. Ze schudt met haar kop om de vliegen weg te jagen. Dan loopt ze naar de bak met water en gaat drinken. Ze drinkt heel veel en kan haast niet meer lopen. Haar buik wordt zo zwaar. “Boe, boe, boe”, zegt ze. Ze gaat in het gras liggen.
Tot ziens, koe. Wij gaan verder kijken.
Dag varken!
Kijk, daar ligt een varken in de modder. Het varken knort, hoor maar! Ze rolt door de modder, op haar zij, op haar rug, op haar andere zij. Ze vindt het lekker en knort nog eens. Dan doet ze haar ogen dicht en wordt het heel stil.
Slaap lekker, varken.
Dag hond!
De hond komt uit de schuur. Hij zoekt de boer. Hij ziet dat de boer op de bank slaapt. Hij kwispelt met zijn staart. Zijn staart gaat heen en weer, van links naar rechts. Hij loopt naar de boer en blaft: “waf waf!” De boer schrikt wakker. Hij aait de hond over zijn kop. De hond blaft nog eens: “Waf, waf!” De hond heeft honger. Hij heeft trek in hondenbrokken. De boer gaat hondenbrokken zoeken. De hond loopt met hem mee.
Dag boer! Dag hond! Tot ziens!Met de kinderen nabespreken wat de ieder dier en de boer deed in het verhaal. |
Verantwoording met bronnen:
Het doel van deze les was dat de kinderen het verhaal moesten uitbeelden. Hierbij is het belangrijk dat de kinderen zich kunnen inleven in het verhaal. Hier is dus ook veel fantasie voor nodig. Volgens De Nooij (2008, p. 24) zijn de drie belangrijkste begrippen bij persoonlijkheidsontwikkeling: fantasie, creativiteit en zelfvertrouwen. De Nooij (2008, p. 24) definieert creativiteit als volgt: ‘iets concreets doen met je fantasie en daartoe is zelfvertrouwen nodig. Voor we echt gingen beginnen heb ik aan de kinderen gevraagd of ze wel eens op een boerderij waren geweest. De kinderen begonnen te vertellen over de dieren die ze hebben gezien. Door naar de kinderen te luisteren en erop te reageren, krijgt het kind volgens Alkema en Tjerkstra het gevoel dat het gekend wordt (2006, ¶ 7.5.1). Ik laat zoveel mogelijk de kinderen praten. Dit doe ik door een wisselende beurtverdeling te hanteren. Volgens De Nooij (2008, p. 116) heb ik de afsluiting op ervaringsniveau besproken omdat ik na afloop aan de kinderen heb gevraagd hoe zij het vonden om dit te doen. Ook ben ik volgens Redant (2005, p. 90) organisatorisch goed voorbereid op de les omdat ik mijn materialen voor de les al had klaar liggen. De platen van de dieren en boer had ik uitgedraaid en klaar gelegd.
1. Alkema, E.W, & Tsjerkstra, W. (2006). Meer dan onderwijs: basisboek voor basisonderwijs. Ontleend aan Sherpa Pro.
2. Nooij, de, H. (2008). Kijk op spel: drama voor de pabo. Houten: Noordhoff.
3. Redant, G. (2005). Doeltreffend klasbeheer. Antwerpen: Garant.
Feedback Jus:
Hoi Christa,
Ik heb je les bekeken.
Tops:
- Mooi verhaal en ook super dat je zulke leuke plaatjes erbij gebruikt.
- De les is op het juiste niveau.
- Ik herken duidelijk het BVV-model met de bijbehorende les opbouw.
Tips:
- De vaardigheden staan niet goed beschreven. Welke vaardigheden horen bij vertelpantomime?
- De wup-1 die je beschrijft splitsen in inleiding (het introduceren van de betekenisdrager) en wup-1. Het zit er allebei al in.
- De wup-2 snap ik niet zo goed, maar bij deze les (vertelpantomime en kleuters) mag je de wup-2 ook weglaten.
Het moet een onderbouwde les zijn, dus denk aan de koppeling naar de theorie. In de opdrachtbeschrijving staat: “Ondersteun je verantwoording met minimaal 3 koppelingen aan de theorie uit minimaal 1 vakinhoudelijke bron (dus geen algemene pedagogische of didactische bron).”
Hoi Christa,
Naast de tips en tops heb je ook dit stukje nog nodig voor je kunstdossier:
Les 1:
|
De les is gemaakt volgens het lesmodel van het kunstvak à Ja
De doelen van de les zijn in relatie met de kerndoelen à Ja
De doelen van de les passen bij de ontwikkeling van de kinderen en sluiten aan op de belevingswereld à Ja
Er is gebruik gemaakt van vakspecifieke didactiek à Ja
Op minimaal 3 onderdelen is er een koppeling met de theorie à Nee
Er wordt minimaal 1 vakinhoudelijke bron gehanteerd à Nee
|
Nadat ik de feedback heb ontvangen heb ik bronnen gezocht voor bij de drama les.
Zelfevaluatieformulier
Student:Christa Kluifhooft (110168) Groep: 1j Mentor: Yvonne Kruithof
Stageschool:Kon. Beatrixschool Groep: 1 en 2
Stagebegeleider/coach Inge Asscheman
Activiteit(en) :Drama les Datum: 22-03-2012
Geef je eigen mening weer naar aanleiding van de verrichte lesactiviteiten door in te gaan op onderstaande vier vragen:
1. Noem drie punten waarover je tevreden bent en waarom.
- Ik ben tevreden over mijn voorbereiding van de les. Ik heb de platen thuis al uitgedraaid in kleur.
- Ik vond het super leuk dat de kinderen zo enthousiast mee deden. Ik vond het tof om te zien wat de kleuters allemaal al kunnen met hun fantasie. Mijn hulp was helemaal niet nodig.
- Ik ben tevreden over mijn gebruik van het BVV-model in de les.
2. Noem drie punten die je de volgende keer beter/anders wil doen en geef aan hoe je dat gaat aanpakken.
- De volgende keer zou ik het wel eens willen proberen met een grotere groep.
- De volgende keer misschien langer na bespreken. Volgens de Nooij (2008, p. 117) kun je namelijk ook nog op technisch niveau vragen stellen. Dit zijn vrijgen zoals: 'Was er iets waar je moeite mee had om uit te beelden?'.
- x
3. Geef je reactie op de gekozen aandachtspunten bij de lesvoorbereiding.
Omdat ik het vak drama zelf ook heel leuk vind wordt ik ook altijd erg enthousiast. Mijn mentor zei dat de kinderen daar ook drukker van kunnen worden dus dat ik daar mee moest opletten. Ik heb mijn best gedaan bij het verhaal om het gewoon op een leuke manier voor te lezen en te letten op mijn stemgebruik.
4. Kies drie relevante vragen uit de zelfevaluatievragenlijst en beantwoord deze.
1. Op welke manier heb je aan de orde gewerkt in de klas?
Ik heb met de kinderen duidelijke afspraken gemaakt. Ik heb een onderwerp uitgekozen dat in hun belevingswereld voorkomt zodat de kinderen ook gemotiveerd waren om goed mee te doen met de les. Als ik vroeg om stilte waren ze ook stil omdat ze wilde weten wat ze moesten gaan doen.
2. Sloot je les aan bij de beginsituatie van de klas? Zo ja, waaruit bleek dit? Zo nee, idem.
Ja het sloot aan bij de begin situatie omdat de kinderen veel fantasie hebben en het leuk vinden om hier iets mee te doen. Je zag dat ze zich helemaal in het verhaal konden inleven omdat het ook bekende dieren voor ze waren.
Ik heb mijn doelen bereikt. Dit weet ik omdat ik na afloop heb gevraagd wat er allemaal gebeurde in het verhaal. De kinderen konden dit goed aan mij vertellen dus zij hadden goed onthouden waar het verhaal over ging. De kinderen hebben het verhaal ook heel goed uitgebeeld! Echt heel knap.
Bron in zelfevaluatie:
Nooij, de, H. (2008, p. 117) Kijk op spel: drama voor de pabo. Houten: Noordhoff
Nooij, de, H. (2008, p. 117) Kijk op spel: drama voor de pabo. Houten: Noordhoff
Lesvoorbereiding berenjacht:
Lesvoorbereiding
Naam
|
Christa Kluifhooft
|
Groep
|
1j
|
ICO(Stagebegeleider)
|
Inge
|
Praktijkschool
|
Kon. Beatrixschool
|
Groep
|
1, 2
|
Mentor
|
Yvonne
|
Activiteit
|
Drama berenjacht
|
Datum
|
19 april 2012
|
Leerpunten student
|
1. Alle kinderen er proberen bij te betrekken.
|
2. De kinderen laten fantaseren.
|
3.
|
Verantwoording (waarom ga je dit doen)
Beginsituatie
Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de werkvorm, …
|
Een aantal kinderen hebben al eerder met mij een les vanuit vertelpantomime gedaan. Maar nu doen we een drama les (vertelpantomime) maar dan vanuit een prentenboek.
|
Doelstellingen
Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben? Formuleer je doelen SMART.
|
De leerlingen leren een verhaal uit te beelden door middel van handelingen.
|
Evaluatie
Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
|
Als de kinderen met mij samen het verhaal kunnen naspelen en goed kunnen uitbeelden wat ze doen.
|
Werkwijze en middelen (hoe en waarmee ga je dit doen)
Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
|
Ik laat op het digibord de prenten zien van het boek: wij gaan op berenjacht. De tekst lees ik voor. Daarna speel ik het verhaal na door handelingen uit te beelden met de kinderen.
De leerlingen beelden met mij de handelingen van het prentenboek uit en proberen samen met mij de beer te vangen!
Ik gebruik het digibord om de prenten te laten zien op een groot scherm.
De kinderen hoeven alleen hun fantasie te gebruiken!
| ||
Leeractiviteiten
Wat doen de leerlingen?
| |||
Instructie-middelen
Welke middelen gebruik jij?
| |||
Leermiddelen
Welke middelen gebruiken de leerlingen?
|
Organisatie (Aan welke praktische zaken moet je denken bij de uitvoering; maak eventueel een schets van de ruimte)
Vooraf
Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
|
Op het digibord het prentenboek: wij gaan op berenjacht weergegeven zijn.
De kinderen doen mij na maar gebruiken ook hun eigen fantasie wat bij dit vak natuurlijk erg belangrijk is!
Na het voorgelezen verhaal staan we in de kring of gaan we naar het speel lokaal.
Na afloop gaat iedereen weer op zijn eigen plaats zitten.
|
Tijdens
Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
| |
Na afloop
Zorg een rustige overgang naar de volgende les. Wie ruimt wat op? Waar moeten leerlingen gaan zitten?
|
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische eisen
· Betekenis: De kinderen gaan op berenjacht!
Vorm: vertelpantomime vanuit een prentenboek. Vaardigheden: de kinderen moeten hun handelingen uitbeelden. |
DA
|
ADI
| ||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide inoefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Inleiding
Warming up
Kern
Afsluiting
|
Ik laat op het digibord het verhaal ‘Wij gaan op berenjacht’ zien. (voordat ik het digibord aan zet moeten eerst 2 matten op de grond liggen waar kinderen op kunnen zitten zodat ze het ook goed kunnen zien). Iedereen kan de prenten dan goed bekijken en ik lees ondertussen voor. Als ik klaar ben, stel ik aan de kinderen voor om zelf op berenjacht te gaan!
De kinderen zitten nog steeds op hun stoel in de kring. We gaan op berenjacht, net als de vader dat met zijn kinderen deed in het boek! Ik vraag aan de kinderen waar de vader en de kinderen allemaal doorheen moesten voordat ze bij de beer kwamen. Bij elk gebied even stil staan en vragen hoe we er het beste door heen kunnen. Als een kind een idee heeft moet hij of zij dit ook even voor doen. Ik doe mee en probeer de kinderen te motiveren.
Ik vertel de kinderen dat ze achter mij aan moeten lopen als we op berenjacht gaan, voor hun eigen veiligheid. Zo bied ik de kinderen ook structuur. Maar ik geloof natuurlijk wel dat de kinderen heeeelemaaaal niet bang zijn! Laten zien dat we stoer zijn en spierballen hebben. We gaan in een kring staan. Iedereen heeft zogenaamd een rugzakje voor zich. We gaan met elkaar verzinnen wat we mee moeten nemen. Maar dit mogen geen wapens zijn want we vangen de beer op een eerlijke manier. Iedereen stopt wat in zijn rugzak en doet hem om. Nu mogen de kinderen achter mij aan komen lopen en ondertussen zeggen we: ‘Wij gaan op berenjacht, wij gaan op berenjacht en we zijn niet bang!’ Soms even vragen of we echt niet bang zijn.
Ojee! We kunnen niet verder, want er is gras! We kunnen er niet bovenover, we kunnen er niet onderdoor, we moeten er dwars doorheen. We lopen van de ene kant van het lokaal naar de andere. We lopen langzaam door het gras met grote stappen. Soms kietelt er even een gras sprietje in ons gezicht. Met onze handen moeten we het gras wegduwen. Als iedereen door het gras is lopen we weer verder en roepen we weer at we op berenjacht gaan.
We kunnen nu niet verder door de rivier. Schoenen en sokken uit (denkbeeldig) want we moeten er dwars doorheen. Het is hartstikke koud dus we proberen zo snel mogelijk de overkant te bereiken! Als we aan de overkant zijn moeten we een handdoek uit onze tas pakken om onze voeten weer schoon te maken. Als iedereen zijn schoenen en sokken weer aan heeft kunnen we verder.
Na een tijdje komen we allemaal modder tegen, hele dikke vieze modder. Onze schoenen en sokken moeten weer uit (denkbeeldig). Ook stropen we onze broek maar even een eindje op. Onze voeten blijven steeds vast zitten in de modder dus het lopen is heel zwaar. Als we aan de overkant zijn eten we even snel een koekje (denkbeeldig) en doen onze kleren weer aan.
Als we weer een stukje verder zijn komen we bij een diep, donker woud! We maken een lange slinger door elkaar een hand te geven zodat we elkaar ook niet kwijt raken. We moeten onder takken door en over slingerpaadjes maar ondertussen moeten we ook goed opletten of er nergens een beer achter een boom staat. Het accent ligt hierbij op het bang zijn. De kinderen moeten hierbij ook deze emotie uitbeelden. Als we uit het bos zijn kunnen we opgelucht ademhalen.
We zijn nog steeds niet bij de beer en ik zie ineens een hele donkere wolk aankomen. Hij komt steeds dichterbij. Het is een sneeuwstorm! We moeten er doorheen en het is hartstikke koud. We kunnen maar heel langzaam lopen want het waait ook heel hard (accent ligt op het vertragen van de loopbeweging).
Als we door de sneeuwstorm heen zijn gekomen blijven de kinderen op een rij staan. Ik kies een kind uit die de beer mag zijn. Achter een denkbeeldige lijn staan de andere kinderen. De beer ligt aan het andere kant van het lokaal. Als hij slaapt proberen de kinderen hem aan te raken maar als de beer opstaan kan hij je aftikken! (Dit doen we 1 of 2 keer).
|
Feedback mentor berenjacht:
Feedback document bij de dramawerkvorm Vertelpantomime Datum: 19-04-12Naam student:Christa Kluifhooft
Feedback verzorgd door:Yvonne Kruithof
Lesonderdelen en inhouden
|
Korte toelichting
|
Aanwezig en komt 1 (wel) / 2 (beetje) / 3 (niet) uit de verf
|
Ontbreekt maar komt 1 (wel) / 2 (beetje) / 3 (niet) uit de verf
|
Inleiding van de dramales:
- Aanwezig verhaal en/of herhalen en aansluiten bij inhoud van andere les(sen) van afgelopen week.
- Open probleem, d.w.z. in deze dramales onderzoekt de student met de groep een aantal mogelijke uitkomsten van een gegeven 'open vraagstelling'.
- Exemplarisch spel.
|
Zodat de kinderen de kans hebben om zich 'te verplaatsen in een rol en het creëren van een te spelen oplossing'.
Een open vraagstelling wordt gekenmerkt door de onvoorspelbaarheid van de speluitkomst. Er is een hoge mate van ruimte voor creativiteit, flexibiliteit en initiatief.
Start met een voorbeeldspel, liever dan talige informatie/uitleg.
|
Hoe moeten we door het gras? Hoe ga je door een sneeuwstorm?
| |
W-up 1:
-De opwarming die kinderen tegelijk maar ieder voor zichzelf uitvoeren.
- De opwarmoefening is logisch gekoppeld aan de dramawerkvorm.
|
Niet noodzakelijk:
Je kunt kinderen handelingen laten oefenen die je in het te spelen verhaal gaat aanbieden.
|
Wat doe je in je tas? (I. zegt: we doen hem om!)
1. Als je zachtjes praat, voelen ze de spanning!
| |
W-up 2:
- De opwarming die kinderen doen in kleine groepjes, er wordt dus én gespeeld én gericht gekeken naar elkaar.
- Een verdieping van de w-up 1 oefening en dus ook logisch aansluitend op wat in de kern getoond gaat worden in spel.
|
Niet van toepassing.
| ||
De kern:
-Presentaties. Hoeft niet alle kinderen direct in deze les i.v.m. concentratie en aandacht. Geef dat wél van te voren duidelijk aan!
- We kijken naar minstens twee presentaties, de andere kunnen we in de loop van de dag of week ook aan bod laten komen.
- De leraar geeft vóór de presentaties aan waar we op gaan letten (i.v.m. te geven feedback, ook weer aansluitend bij de w-up 1 en w-up2).
|
Let op: niet al te enthousiast praten, ze worden steeds drukker.
Leuk dat M. uitleg vraagt over de sneeuwstorm. Leuke conclusie van I à Ze zijn wel bang! (einde van het prentenboek).
| ||
Afronding:
- Doelen van de les nog eens centraal stellen en aangeven waar we de volgende keer mee verder gaan.
|
Tik spel:
Bij groep 2 kinderen even kijken wie je laat tikken. Geen vriendjes of vriendinnetjes kiezen want daarvan kennen ze de stem heel goed.
| ||
Specifieke leraarvaardigheden:
- Student geeft zelf aan waar specifiek op gelet moet worden, bijvoorbeeld presentatie/mimiek/stem etc.
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten